In het project ‘Asymmetrische oorlogvoering’ staat het Nederlandse militaire optreden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog centraal. Het begrip asymmetrische oorlogvoering wordt door militair historici gebruikt om te verwijzen naar ‘ongeregelde oorlogvoering’ zoals in een guerrillaoorlog, waarin een doorgaans in kleine verbanden opererende strijdmacht het opneemt tegen een ‘regulier leger’ en daarbij overwegend ‘onconventionele’ strijdmethoden hanteert. Bij de bestudering van deze oorlogvoering worden de verschillen en de sterke en zwakke punten van de strijdende partijen in de oorlogvoering geanalyseerd, zoals de strategie, numerieke sterkte, bewapening en organisatie van de troepen.

In de dekolonisatieoorlog was op militair-technisch vlak sprake van een verschil in sterkte. Het Nederlandse leger beschikte over grotere vuurkracht en was als modern leger georganiseerd, terwijl de Indonesische strijdkrachten getalsmatig veruit in de meerderheid waren ten opzicht van de Nederlandse troepen, maar organisatorisch nog een leger in opbouw waren. In de conventionele oorlogvoering had het Nederlandse leger daardoor overwicht. De republikeinse strijdkrachten zagen zich genoodzaakt een guerrilla-oorlog te voeren, waarbij zij beweeglijk en kleinschalig optraden en ‘hit-and-run’-tactieken toepasten. Mede door hun sterke improvisatievermogen boden de Republikeinse strijdgroepen effectief tegenwicht aan het Nederlandse leger dat zich maar moeilijk wist aan te passen aan deze methode. De Nederlandse troepen bleken niet in staat om de vastberadenheid van de Indonesische strijdkrachten, die met brede steun van de bevolking hun onafhankelijkheid bevochten, te doorbreken.

Het is bekend dat Nederlandse militairen gedurende de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog extreem geweld hebben toegepast. Maar hoe, in welke situaties en waarom de Nederlandse militairen naar extreme middelen grepen, en hoe er werd omgegaan met het overschrijden van de geldende normen, is minder bekend. Binnen dit project worden daarom drie aspecten van het Nederlandse militaire optreden nader bestudeerd, te weten (1) het Nederlandse inlichtingenapparaat, (2) de inzet van zware wapens (ook wel “technisch geweld” genoemd) en (3) het militair-justitiële apparaat. Waar mogelijk zullen deze aspecten ook voor de Indonesische strijdkrachten worden bestudeerd, evenals de interactie tussen Nederlandse en Indonesische actoren. Het onderzoek moet leiden tot een beter inzicht in de spiraal van geweld die het dekolonisatieconflict kenmerkte.

Dit project wordt uitgevoerd door: Rémy Limpach, Esther Zwinkels, Azarja Harmanny en Tico Onderwater.

Voor een toelichting op de drie deelstudies (1) het Nederlandse inlichtingenapparaat, (2) de inzet van zware wapens (ook wel “technisch geweld” genoemd) en (3) het militair-justitiële apparaat, zie de gelijknamige links hieronder.