Ewout van der Horst werkt als historicus bij de IJsselacademie, een organisatie die de regionale cultuur van Overijssel bestudeert en de resultaten ervan in multimediale projecten presenteert. Het project Getuigen en Tijdgenoten inspireerde hem om opnieuw een poging te doen meer te weten te komen over zijn opa’s ervaringen als oorlogsvrijwilliger in Indië. H​ij beschrijft hoe hij dankzij een veteraan uit zijn opa’s compagnie foto’s uit die tijd van extra informatie kon voorzien.

‘Ter blijvende herinnering aan je Indische jaren, van je Vader en Moeder’, staat voorin één van de twee fotoalbums die ik van mijn opa erfde. Als oorlogsvrijwilliger diende hij van 1946 tot 1948 bij het 1e Regiment Stoottroepen op Midden-Java. Ik blader door het album om te proeven wat mijn opa in dat verre oord heeft meegemaakt. Uit de honderden foto’s en summiere bijschriften merk je de verwondering over het exotische land met zijn stranden, palmbomen, lokale vervoersmiddelen, attributen en bevolking. Maar soldaten en geweren voeren de boventoon, trots bij een jeep voor hun stoottroepclub of op patrouille in het glooiende landschap. Opvallend is de jonge leeftijd van de kerels – mijn opa was met 19 jaar half zo oud als ikzelf inmiddels ben. Een zekere jeugdige overmoed lijkt hem niet vreemd. Tegenstanders of gevechtshandelingen komen niet in beeld. Het is zijn beeld van de werkelijkheid.

Wat vertellen deze soldatenkiekjes nu werkelijk over mijn opa’s ervaringen in de tropen? Een gesprek met zijn 92-jarige Indische strijdmakker Kees Snijders werpt een ander licht op de foto’s. Snijders geeft als het ware tekst en uitleg bij de fotoboeken: over de lange donkere nachten op wacht, de hitte en de muggen, de spanning tijdens de patrouilles (‘blafte er ineens een hond in een verlaten kampong’), maar ook de humor en ontspanning die de jongens op de been hield. In een fotobijschrift noemt mijn opa dat hij bij ‘de brengroep’ zat. Volgens Snijders was hij helper: ‘Een brengroep bestaat uit een schutter en helper. De helper geeft de munitie aan. De schutter zet de ronde houder met 33 patronen op de mitrailleur. Er werd ook verwacht dat je zelf kon schieten met die bren, als de schutter geraakt werd.’

Het 1e Regiment Stoottroepen kreeg als primaire taak om het Semarang te beveiligen tegen vijandelijke aanvallen. De spanning was direct om te snijden. Bij hun eerste actie op 1 april 1946 vielen al direct twee doden door beschietingen vanuit boomtoppen. Er kwamen
waarschuwingen dat de opstandelingen de Nederlanders de zee in wilden drijven. Op 4 augustus kwam het tot een grootschalig treffen. ‘Op bovenstaande post vielen drie van onze jongens’, schreef opa bij een foto van post Sonja. ‘Het lijkt vreedzaam, maar de praktijk is anders geweest.’ Ik vind het de meest intrigerende opmerking uit de albums. Kees Snijders herinnert zich die dag maar al te goed en bezigt heel wat minder verhullend taalgebruik: ‘Op 4 augustus, ’s ochtends om een uur of zes, licht-donker, begon die aanval.

Nou echt, je kreeg kippenvel op de armen. Een kreet om ons heen: “Merdeka!” De jongens op de voorste post [Sonja] kregen het zwaar te verduren. Die aanvallers waren niet de eerste de besten. Het waren goede schutters. Er zijn daar drie man gesneuveld. Een brenschutter werd doodgeschoten, waarna zijn helper achter de bren kroop, maar ook de sigaar werd. Wij hoorden wel dat het bij de voorpost behoorlijk tekeer ging, maar het was een geruststelling te horen dat er goed tegenvuur werd gegeven, dat de post niet onder de voet gelopen werd.’

Zelf zat Snijders als helper van een brenschutter in een post vlakbij het hoofdkwartier. ‘Wij bestreken daar een sawa, want ze kwamen door de sawa’s. Ze lieten vrouwen voorop lopen. Onze brenschutter, een boerenzoon uit Capelle uit de IJssel, zei: “We kunnen toch niet schieten, joh.” Nou, we lagen achter een dikke boom, maar de schilfers vlogen ons om de oren. Ze beschoten ons met geweren en mitrailleurs. Ja, toen moest hij wel schieten. Het was een echte veldslag. Ze hadden niet allemaal geweren bij zich. Ik heb er ook wel gezien die met een speer liepen.’ Mede dankzij dekkingsvuur door fregatten vanaf zee kwam de aanval tot stilstand en wisten de Nederlanders de tegenstander terug te slaan. De stoottroepers hadden hun vuurdoop doorstaan. Zelfs generaal Spoor, de hoogste legerbaas, kwam poolshoogte nemen en werd gefotografeerd bij zijn bezoek aan de restanten van post Sonja. Wat mijn opa hier heeft doorstaan, omringd door aanstormende vijanden, een geweer in zijn hand en gewonde en gedode makkers aan zijn zijde, laat zich nu beter indenken. Het lot van zijn tegenstanders evenzeer.

Ewout van der Horst, historicus stichting IJsselacademie

Generaal Spoor bezoekt zijn manschappen na de slag, augustus 1946.
Generaal Spoor bezoekt zijn manschappen na de slag, augustus 1946.